Agroforestry gaat uit van een optimale benutting van zonne-energie, waardoor vergeleken met gangbare landbouw de organische stofproductie per ha hoger is, en dus de voedselproductie. Daar hoort een gevarieerd landschap bij met voedselbossen, heggenlanden en boomweiden en een hoge mate van biodiversiteit. Er is sprake van balans als mensen en dieren niet meer voedsel onttrekken dan het ecosysteem produceert.
1. Economische potentie: organische stofproductie/plant/jaar; verwachte vraag naar jaarrond voedsel; versverkoop; geschiktheid in verwerkt product zoals muesli, yoghurt, ijs;
2. Ecologische potentie: passend in het landschap en het lokale eco-systeem, resistentie tegen droogte en plagen, symbiotisch karakter (niet-invasief);
3. Eenvoud in teelt en verwerking;
4. Synergie met dierhouderij.
Afhankelijk van de locatie en eigen voorkeuren zullen ondernemers verschillende wegingsfactoren toekennen en dus tot verschillende keuzen komen. Het Fonds adviseert om met hoge aantallen te beginnen en ervan uit te gaan dat 10% niet zal aanslaan.
In het werkblad wordt uitgegaan van historische opbrengstcijfers per soort, die meestal gebaseerd zijn op monocultuur. Een natuurinclusieve boer streeft naar multicultuur, dat wil zeggen afwisseling van soorten tussen rijen/hagen en/of in de rij. Verondersteld wordt dat de opbrengst per plant en per jaar tenminste even groot is als in monocultuur, maar door onderlinge synergie en de wisselwerking met micro-organismen in de bodem is het ook denkbaar dat soorten productiever zijn in multicultuur. Daar is nog weinig kennis over en moet nog veel in geëxperimenteerd worden.
In de productieplanning blijken opbrengsten (in organische stof gebaseerd op historische cijfers) per ha en per jaar vergelijkbaar te zijn met gangbare monoculturen van éénjarige bulkgewassen. Door synergie en besparingen op inputs zou het resultaat (per ha en per jaar) hoger en duurzamer kunnen zijn.